Prehistorie van Friesland


Prehistorie Friesland. Van ongeveer 400 tot 200 voor Christus begint langzamerhand een Friesecultuur te ontstaan die rond het begin van de jaartelling door de Romeinen Frisii werden genoemd. De Friese vrijheid is in de verschillende gebieden op verschillende manieren ten onder gegaan.  De wordingsgeschiedenis van Friesland

Prehistorie van Friesland, waar ruimte en rust nog gewoon is. Beleef Friesland

Frisii en de Romeinen

Gebied

Het gebied der Frisii maakte, hoewel kort, deel uit van het Romeinse Rijk, maar er zijn diverse meningen over de preciese status van Frisii in het Romeinse Rijk. De aanwezigheid van Romeinse troepen en de handel met Romeinen blijkt uit diverse vondsten die in Friesland zijn gedaan, zoals een dertigtal bronzen godenbeeldjes, munten, militair schoeisel en wapens. Het feit dat de Friezen Drusus troepen leveren en een schatting moeten betalen, zou kunnen aangeven dat de Friezen formeel deel uitmaken van het Romeinse Rijk maar zeker is dat niet.

 

Het lijkt er veel meer op dat de Romeinen letterlijk de "grenzen" van hun macht aan het testen waren. Het was ook belangrijk voor de Romeinen om het Friese achterland in handen te hebben voor hun veldtochten in Germania. Aanvankelijk werd Noord-Duitsland bezet tot aan de Elbe. Verscheidene ernstige tegenslagen hier, zoals de rampzalige nederlaag van de romeinse generaal Varus, zetten de definitieve onderwerping van Germania op losse schroeven.

 

In 47 werd dan ook door keizer Claudius besloten de Rijn definitief tot rijksgrens te maken. Er zijn tot nu toe geen forten gevonden die meestal werden gebouwd om in het begin het gebied te onderwerpen en om een nieuwe grens te bewaken hoewel er wel bericht wordt door Romeinse schrijvers dat er op strategische punten door het leger een castellum werd gebouwd. Militair schoeisel en wapens vertellen wel dat de Romeinen aanwezig zijn geweest en met de godenbeeldjes en munten is er bewezen dat er een uitgebreide handel was met de Romeinen.

 

Opstand

In 28 n.C. wijst ene Olennius (een primus pilus) in plaats van de huiden van Friese koeien de huid van een oeros aan als maatstaf waaraan de geleverde huiden moeten voldoen. Dit blijkt voor de Frisii onmogelijk, aangezien hun eigen vee veel kleiner van stuk is. De tegenmaatregelen, de inbeslagname van akkers, vrouwen en kinderen, provoceren een opstand. De soldaten die met de inning belast zijn, worden gegrepen en aan het kruis genageld. Olennius weet te ontsnappen naar het fort Flevum bij Velsen. L. Apronius, de gouverneur van Germania Inferior, probeert de opstand de kop in te drukken, en roept de hulp in van de legioenen van Germania Superior maar slaagt er slechts met grote verliezen in de Friezen tot staan te brengen. Tiberius kiest ervoor het voorval te negeren.

 

Terugtrekking

De opstand bezorgt de Frisii een enorme reputatie bij de overige Germaanse volkeren en men trekt zich van de Romeinen niet veel meer aan. Groepen Friezen bezetten landbouwgrond die voor de legioenen is gereserveerd en weigeren de nieuwe nederzettingen op te geven. Pas in 47 na Christus worden de Friezen opnieuw onderworpen, ditmaal door Corbulo en slechts voor korte tijd. Hij bouwt een fort (naar alle waarschijnlijkheid een castellum, waarvan de exacte locatie onbekend is) om de Friezen, die ook gijzelaars leveren, in de gaten te houden. Claudius roept Corbulo echter terug en legt de Rijn definitief vast als grens van het Romeinse Rijk.

 

In 54 n.C. nemen Friezen, op initiatief van Verritus en Malorix, gebied in langs de Rijn. Als Dubius Avitus hierop dreigt de legioenen in te zetten, stuurt men hen als een delegatie naar Nero om toestemming te vragen dit gebied in bezit te nemen. Die weigert echter en beveelt de Frisii de Rijnstreek te ontruimen, maar de Frisii leggen dit bevel naast zich neer. Kort daarop worden ze echter door een plotselinge aanval van ruiterij en hulptroepen verdreven.

 

Bataafse opstand

In 68 n.C. is het gebied kennelijk definitief niet meer in Romeinse handen. Bij het begin van het Vierkeizerjaar (68 n.C.) wordt Julius Civilis bij de Friezen in veiligheid gebracht en deze leveren ondersteuning bij de daarop volgende opstand van de Bataven. Zij vernietigen twee forten aan de zee en maken (in samenwerking met Bataven en Canninefaten) een deel van het Romeinse Rijn-flottille buit. Nadien leveren zij hulptroepen die echter (samen met een afdeling van de Chauken) in de buurt van Keulen door de Agrippinensers vermoord werden.

 

Na die tijd moeten de relaties met het Romeinse Rijk enigszins ontspand zijn. In Britannia zijn grafschriften uit het begin van de derde eeuw gevonden die verwijzen naar de Cuneus Frisiorum Vinoviensium, Cuneus Frisiavonum Vercovicensium en de Cuneus Frisionum Aballavensium, kleine ruiterij-afdelingen van de hulptroepen. Letterlijk betekent cuneus "wig", naar de bij de Germanen gebruikelijke wigformatie.

 

Samensmelting

In de 4e eeuw versmolt de Nederlandse volkssamenstelling tot drie nieuwe stamverbanden die de naam Franken (vrijen = vrij van Romeinse overheersing), Saksen (mesdragers) en Friezen kregen. Deze 'Friezen' (die in feite dus al geen echte Friezen meer zijn) zijn een samensmelting van stammen van onder andere een groep Angelen en Saksen en waarschijnlijk ook de Kaninefaten. Ondanks een (waarschijnlijk) kleiner aantal domineerde de oudere stam Frisii en dus werd hun naam aan dit stamverband gegeven.

 

Toen de Romeinen naar de Lage Landen kwamen woonden de Frisii langs de Waddenzee, met de Eems als oostelijke grens van hun gebied. De Romeinen dachten de Frisii snel te kunnen onderwerpen maar dit bleek een misrekening. De Frisii waren een Germaans volk en net als de meeste andere Germaanse volkeren (zoals de Saksen) wisten ze zich fel te verdedigen tegen de Romeinen. Toch moesten de Frisii zich in het jaar 12 onderwerpen doordat veldheer Drusus hen wist te verslaan. Vanaf dat moment moesten de Frisii belasting betalen, meestal in de vorm van ossenhuiden, en manschappen leveren voor het leger.

 

Tijdens de veldtochten van Germanicus in 15 en 16 n. Chr bouwden de Romeinen het castellum Flevum (bij het huidige Velsen) dat onder andere een veilige doortocht over het Vlie moest garanderen.

 

In 28 komen de Frisii, geholpen door Bataven en Cananefaten, in opstand tegen de Romeinen. Volgens de Romein Tacitus begon deze opstand nadat Olennius de maat van de huiden had veranderd tot die van een wild rund (oeros). Aan deze eis konden de Frisii niet voldoen aangezien hun koeien tamelijk klein waren. Om toch aan de voorwaarden te kunnen voldoen werden kinderen van de Frisii verkocht . De Frisii en haar bondgenoten kruisigden een aantal belastinginners en brachten 1300 Romeinen om het leven. Nadat ze in 47 opnieuw waren onderworpen, namen de Frisii tussen 69 en 70 deel aan de mislukte opstand van de Batavieren.

 

Na de Opstand van de Batavieren raakte Nederland verdeeld in vier zones. Het zuiden werd geromaniseerd, de Keltische taal wordt verdrongen door het Latijn. Een tweede gebied was het gebied rond de rivieren. De lokale bevolking handelde met de Romeinen en leverde soldaten, voedsel, etc. voor het leger. Hier slopen Latijnse leenwoorden het Germaans binnen. Het derde gebied ligt ten noorden van de rivieren en wordt ontvolkt gehouden. Het vierde gebied is Nederland boven het ontvolkte gebied. Daar woonden de vrije Germanen als Cananefaten en Friezen. Hier is de Romeinse invloed op de Germaanse taal betrekkelijk gering.

 

In de 4e eeuw versmolt de Nederlandse volkssamenstelling tot drie nieuwe stamverbanden die de naam Franken (vrijen = vrij van Romeinse overheersing), Saksen (mesdragers) en Friezen kregen. Deze 'Friezen' (die in feite dus al geen echte Friezen meer zijn) zijn een samensmelting van stammen van o.a. de Cananefaten en een deel Angelen en Saksen waarin de Friezen domineerden en dus hun naam aan het stamverband gaven. Men onderscheidt in grove trekken de Ripuardische Franken (o.a. in Duitsland) en de Salische 

 

Franken o.a. in de Nederlanden.

In Nederland woonden aan het einde van de vierde eeuw dus (versmolten) Friezen in het noorden, Saksen in het oosten tot aan de IJsel en Franken in het zuiden en westen. Het West-Germaans van deze volken begint uiteen te vallen in dialecten.

Misverstanden tussen Frisii en de Friezen

 

Tegenwoordig zijn vele inwoners van de provincie Fryslân trots op de Friezen (Frisii) die in hun ogen de Romeinen hebben verslagen. Dit is incorrect, ten eerste zijn in Nederland de verschillende volkeren zo veel samengesmolten met de vroegere Frisii dat alleen de naam 'Frisii/Friesland' is behouden. De term Friezen heeft dus niets meer te maken met de Frisii uit de Romeinse tijd maar is slechts de verzamelnaam voor Angelen, Saksen en Frisii. De huidige Friezen, althans degenen die grotendeels Friese wortels hebben en geen import zijn, zijn nog maar voor een zeer klein deel nakomelingen van de 'oorspronkelijke Frisii'.

 

Analoog hieraan heette België ten tijde van de Romeinen Belgica naar een plaatselijke Keltische stam, terwijl het moderne Belgische volk hier in feite niets of nog maar zeer weinig, mee heeft te maken. Ten tweede denken vele Friezen nog dat zij de Romeinen uit het gebied van de Frisii hebben kunnen houden terwijl de Romeinen toch daadwerkelijk de Friezen hebben verslagen en hebben overheerst, zeker in cultureel opzicht waarbij ook gedeeltelijk Romeinse gewoonten werden overgenomen. Ook nadat de Romeinen definitief de Rijn als grens aannamen.

 

Dit blijkt onder andere uit de vele grote Romeinse muntvondsten die in Friesland gedaan zijn en de Romeinse geschriften en gebruiksvoorwerpen. Ten derde hebben de Frisii de Romeinen niet eigenhandig verslagen, aangezien zij met de andere volken samen streden en de Romeinen verder terugdrongen dan het gebied van de Frisii zelf. Maar dan zijn we al in de tijd van de Grote Volksverhuizing.

 

Vroege Middeleeuwen

Aan het begin van de Middeleeuwen strekte Friesland zich uit van het Zwin (bij de Belgische grens), aan de kust, tot aan de rivier Wezer in Duitsland. De bewoners van het gebied bleven waar ze waren; ze maakten geen deel uit van de Grote volksverhuizing. Een echt land was Friesland niet in de Middeleeuwen, meer een sterk volk. Friesland had geen hoofdstad en bestond voornamelijk uit zeer kleine dorpjes met slechts enkele boerderijen. Wel bekend is Dorestad dat uit een twintigtal grote opslagboerderijen bestond met daarlangs een kanaal waar veel handel werd gedreven.

 

Friesland had wel enkele koningen die erfopvolging kenden zoals Aldgillis en Redbad die vooral macht hadden over de Friese legertroepen. Zij wisten het Friese rijk uit te breiden en streden aan het begin nog met succes tegen het christendom, maar latere nederlagen tegen de Franken konden de komst van het christendom niet meer tegen houden.

 

Friesland had oorspronkelijk de Oudgermaanse religie met Wodan als een van de belangrijkste goden. Sint Bonifatius probeerde de Friezen tot het christendom te bekeren, maar werd in 754 bij Dokkum vermoord, een moord van historisch belang zowel in de Nederlandse als de Friese geschiedenis. De moord van Bonifatius werd gevolgd door een onderwerping van de lokale bevolking met geweld.

 

Tussen 560 en 785 ontstonden er oorlogen tussen de Friezen en de Franken, een bekende veldslag was de slag aan de Boorne tussen de Friese koning Poppo en de Frankische hofmeier Karel Martel. Al rond 560 had de Frankische Chlotarius een deel van Friesland onder zijn gezag gebracht. Uiteindelijk werd geheel Friesland door de Franken een aantal keer onderworpen maar de bevolking wist zich ook meerdere keren te bevrijden, onder andere tijdens troonswisselingen van de Frankische vorsten, zoals bij de dood van Pepijn.

 

Hoge Middeleeuwen

In de 9e eeuw moesten de Friezen nóg een sterke vijand trotseren, de Vikingen. Het Friese Dorestad werd vaak geplunderd en de Vikingen ontvoerden vrouwen en kinderen om ze elders als slaaf te verkopen.

 

De eerste aanval op de stad vond plaats in 834; de laatste in 863. De dictatoriale Frankische vorsten stonden machteloos tegenover deze invallen en probeerden de Vikingleiders aan zich te binden door hun grote gebieden in leen te geven.

 

De Noorman Rorik heeft bijvoorbeeld dertig jaar lang op het eiland Wieringen gewoond. Rorik was dusdanig belangrijk dat Karel de Kale hem in 870 in Nijmegen ontving. Deze gebeurtenis uit het jaar 892 is door Willem Steelink op een litho vastgelegd. In 1996 is op Wieringen een zilverschat gevonden die van Rorik afkomstig zou kunnen zijn.

 

Rorik en andere Noordse leenmannen van de Franken konden de invallen van hun landgenoten echter niet voorkomen. De Vikingen kwamen in 879 terug en bezetten onder leiding van Godfried de Noorman een groot gedeelte van het huidige Nederland. De moord op Godfried, in 885, betekende het einde van de Noordse heerschappij over Friesland. De laatste invallen van de Noormannen vonden plaats in 1006 (Tiel) en 1007 (Utrecht).

In de 10e eeuw begon langzamerhand het Oudfries te ontstaan.

 

Late Middeleeuwen

De late middeleeuwen staan vooral bekend om de vele kruistochten die er zijn gehouden. De Friezen waren fanatieke voorstanders van de kruistochten. Voor zover bekend hebben de Friezen niet meegedaan aan de Eerste kruistocht. 

 

Bij de volgende kruistochten is betrokkenheid van de Friezen bekend:

  • Tweede kruistocht (1147 - 1149). De Friezen hielpen Lissabon op de Moren te veroveren. 
  • Derde kruistocht (1189-1191). De Friezen waren betrokken bij het beleg van Akko. 
  • Vierde kruistocht (1202). De Friezen stonden onder het bevel van bisschop Hartwig van Bremen. 
  • Vijfde kruistocht (1217). De Friezen stonden onder het bevel van graaf Willem I van Holland. 

De legers van Christenen en Saracenen stonden tijdens deze kruistocht tegenover elkaar. Een Moorse prins van ongekend grote afmetingen daagde vol verwaande trots de dapperste Christen tot een tweestrijd uit. De moedige Fries Roorda van Genum nam de uitdaging aan, en wist de Moor te doden. Met het afgehouwen hoofd van de prins op de punt van zijn zwaard keerde hij terug in het Christenleger. Vanwege deze kloeke daad werd hij tot ridder geslagen en kreeg hij toestemming een Moors hoofd in zijn wapen te voeren. Ook Hayo van Wolvega verwierf in deze kruistocht roem. Hij kreeg de bijnaam "De Fries met de dorsvlegel". 

 

In 1218 gaf de patriarch van Jeruzalem een lofwaardige getuigenis door te verklaren dat alle die van Oostergo, dewelken het kruis aangenomen hebben, en zo op hunne reis naar Jeruzalem, als naderhand, wanneer ze met ons in Egypte aangekomen zijn, groote moeyelykheden in zwaarigheden en onkosten geleeden hebben [...] En wij geeven eene loflijke getuigenis aan het Vriesche Volk; omdat de voorgemelden zich wel gedragen en in dienst van Jezus Christus Godvruchtlijk gearbeid hebben. Verder werden de volgende Friese namen bij deze kruistocht genoemd: Aylva, Beyma's, Botnia, Cammingha's, de Burmania's, Dekama, Forteman, Galama, Hartman, Hermana, Hettinga, Liauckema, Martena's, Ockinga, Poptatus, Roorda's, Watse Joulsma. 

 

Zesde kruistocht (1227): Op 22 mei 1227 vertrok opnieuw een Friese vloot van het eiland Borkum, maar de deelnemers leden veel verliezen door een storm. 

 

Tussen 1231-1233 vond de Fries-Drentsche oorlog plaats. De Friezen konden zich vrijwillig opgeven om mee te doen aan de oorlog. De belangstelling voor deze oorlog was zo groot dat het leger in tweeën gedeeld moest worden. De strijders uit Staveren, Westergo, het Nijland (ingepolderde Middelzee), Borndego en uit Smallingerland kwamen bij Bakkeveen samen. De anderen tussen Leeuwarden en de Lauwers woonachtig, trokken langs de Marne Groningen binnen en werden door de bisschop persoonlijk geleid en aangevoerd. De oorlog was geen succes. Integendeel, de Friezen verloren de slag door verraad en er sneuvelden 50 man, terwijl een groot aantal anderen door de Drenten in de boeien werd geslagen. Voor het zielenheil van de gesneuvelde Friezen werd bij Mariënberg een klooster gesticht.

 

Achtste Kruistocht. Er voeren een 50-tal Friese koggen uit voor deze kruistocht. Zij bereikten Tunis waar de Franse koning Lodewijk IX, die de tocht leidde, aan de pest bezweek. De Friezen zeilden daarop naar Akko. Tijdens deze tocht maakten de Friezen naam door hun gedrag bij Tunis: De Friezen, zeer ongeduldig naar hun aard wilden dadelijk ten strijde trekken tegen de heidenen, die in ontelbare menigten de vlakten tussen Tunis en de legerplaats der gelande christenen bezet hielden.

 

De graaf van Luxemburg, die de Franse koning als aanvoerder was opgevolgd) kon hen ternauwernood in bedwang houden tot hij zijn krijgsmacht had opgesteld, de wachtdienst en de verdediging geregeld had. Hij drong er bij hen met klem op aan, niet voor de strijdmacht uit te trekken maar gelijk met zijn ridders op de vijand af te stormen. Door de stormaanval op de heidenen sloegen die op de vlucht en toen er een grote menigte gevallen was, namen de meesten de wijk naar een naburig water dat daar uit de grote zee Tunis binnen vloeide, en daar verdronken er evenveel als er vielen door het Friese zwaard. Zo behaalden de Friezen een roemruchte overwinning.

 

Toen de meeste kruisvaarders aarzelingen vertoonde als gevolg van de dood van Lodewijk IX en van het dreigend groeien van het aantal heidenen bij Tunis (velen wilden en sommige gingen naar huis), werden de Friezen ongeduldig door het getalm. Ze keerden terug naar hun schepen en voeren naar het heilige land. Onderweg stierven velen die overboord werden gezet. De overlevenden zeilden naar Akko. Daar hoorden zij dat de patriarch van Jeruzalem was gestorven.

 

De aartsbisschop van Tyrus ontving hen met veel eer en wist hen met prediking en aflaten te bewegen naar het bedreigde Tyrus te gaan. Zo bleven de steden en burchten der christenen in vrede zolang de Friezen in het land vertoefden. In 1270 maakten ze aanstalten naar hun land terug te keren, want ze waren nog slechts weinigen in getal en onvoldoende gewapend. Eerst offerden ze veel geld ter verdediging van het heilige land, al was de geestdrift daartoe niet algemeen. Ook op de terugreis stierven velen, anderen werden in Griekenland bestolen. 

 

In de nacht van 13 op 14 december 1287 werd Friesland getroffen door een springvloed: de St. Luciavloed. In de volksmond wordt dit de "grutte stoarm" genoemd. Het geweld van de zee sloeg een bres in de Friese kust; de Zuiderzee scheidde Westfriesland van Friesland en de Waddeneilanden ontstonden.

 

In 1288 veroverde Graaf Floris V van Holland West-Friesland dat ten gevolge van de overstroming niet meer verdedigd kon worden. In 1306 viel onverwacht een troep Vikingen langs de Lauwers Friesland binnen. Dit was de laatste aanval van de Vikingen. Ze werden echter met achterlating van zo'n 900 doden en een grote buit teruggedreven naar hun schepen. De Friezen betreurden het verlies van circa 400 man onder wie hun aanvoerder Reinder Cammingha.

 

Holland tegen West-Friesland

Aarnout van Holland was de eerste die oorlogen voerde tegen de West-Friezen.

Van Graaf Floris V van Holland is het bekend dat hij ook verschillende tochten voerde tegen de West-Friezen. In 1272 begint zijn eerste maar deze mislukt. Hij onderneemt opnieuw een tocht tegen de Westfriezen in 1282 waarbij hij schade aanricht en kleine gebieden verovert. Hij onderwerpt geheel West-Friesland tijdens een overstromingsramp tussen 1287-1288 waarmee een einde komt aan het volledig zelfstandige West-Friesland. Floris V liet zich ook al Heer van Friesland noemen.

 

Na de dood van Floris V in 1296 kwam in grootdeel van West-Friesland echter weer in opstand en was het vooral in Westflinge onrustig. Op 27 maart 1297 bij de veldslag bij Vroonen (ongeveer het tegenwoordige Sint Pancras) versloeg het leger van Holland en Zeeland de Westfriezen; het dorp werd verwoest bij de slag. In 1299 werd het Graafschap Holland omgezet in het graafschap Holland en West-Friesland.

 

Holland tegen de Friezen

De Nederlanden behoren grotendeels aan de graaf van Holland, de graaf van Gelre en de bisschop van Utrecht. Keizer Lodewijk IV de Beier bevestigde in 1314 dat Friesland bij Graaf Willem III van Holland hoorde. Alleen de Friezen zelf dachten net als bij Floris V, Heer van Friesland daar anders over.

 

Willem IV van Holland ging samen met zijn oom, Hertog Jan van Beaumont, op 26 september 1345 naar Friesland, en wel naar Stavoren om daar bij het Sint-Odulphusklooster een sterke vesting te maken. Geharnast, maar zonder paarden, trokken ze brandschattend op. De plaatstelijke bevolking had echter een hinderlaag voorbereid en in het moerassige landschap werden de Hollanders verpletterend verslagen. Ook Graaf Willem verloor hier zijn leven. Deze slag staat bekend als de slag bij Warns.

 

In 1396 landt Graaf Albrecht van Holland bij Kuinre en verslaat de Friezen bij Schoterzeil.

 

1398 Tweede tocht van Albrecht van Holland. Geheel Friesland werd onderworpen aan het grafelijk gezag.

1413 - De stad Staveren werpt, als laatste, het grafelijke gezag weer af en Friesland is weer volledig onafhankelijk, waarop in Friesland het onderlinge uitvechten van vetes en roverijen (Schieringers en Vetkopers) weer als vanouds begint.

 

De laatste oorlog (boerenopstand)

Tussen 1515-1524 vindt er nog eens flinke oorlog (boerenopstand) plaats tussen Holland en Friesland. De Friese boeren proberen voor de laatste keer in de Friese geschiedenis een onafhankelijk Friesland te behouden. Vooral bekend uit deze Fries-Hollandse oorlog is Grote Pier (eigenlijke naam Pier Gerlofs Donia); boer uit Kimswerd, en piraat die zich allerlei titels toebedeelde: koning van Friesland, hertog van Sneek, graaf van Sloten, vrijheer van Hindelopen, kapitein-generaal van de Zuiderzee, verwoester der Denen, wreker van Bremen, aanhouder van Hamburg en kruis van de Hollanders; had een enorme haat tegen alles wat Hollands was. Donia wordt ook als bedenker van het schibbolet: Bûter, brea en griene tsiis, wa't dat net sizze kin, is gjin oprjochte Fries gezien.

 

Hij zou dat hebben gebruikt om na te gaan of de opvarenden van schepen op de Zuiderzee wel Fries waren. Was dat niet het geval, dan zouden ze onverbiddelijk gekielhaald zijn, en werd hun schip geplunderd. Hij bleek het vooral op Medemblik te hebben voorzien, omdat de Medemblikkers verschrikkelijk te keer waren gegaan toen Hollandse troepen van Karel V zijn geboorteplaats hadden verwoest. Op 24 juni 1517, op Johannes de Doperdag, voerde Grote Pier met zijn bende "De Zwarte Hoop", een ongeregelde troep van 4000 Gelderse en Friese soldaten, naar West-Friesland, voorbij Enkhuizen, om in de buurt van Wervershoof aan land te gaan. In een mum van tijd werd Medemblik overrompeld. Velen werden bij deze overval gedood en enkele gevangenen werden later tegen een hoge losprijs vrijgelaten. Een gedeelte van de inwoners van de stad vluchtte naar het kasteel, waar zij een veilig onderkomen vonden.

 

De slotvoogd Joost van Buren wist de overvallers buiten de poort en de muren van het kasteel te houden. Omdat het ze niet lukte om het kasteel in te nemen, begon de bende de stad te plunderen, waarna zij de stad in brand staken. Omdat de meeste huizen van hout waren, brandde de stad als een fakkel. Kerk, kloosters en raadhuis gingen hierbij verloren, inclusief het stadsarchief: Bekend uit die tijd was nog deze zin:

...geheelyck ende al verbrant ende gedestrueert, alsoe dat aldaer die glasen en veynsteren, kelcken noch ornamenten en zijn gebleven ende de clocken gesmolten en bedorven..

 

Nadat het niet lukte om het slot in te nemen trok Grote Pier en zijn bende al plunderend verder in de richting van Alkmaar, alwaar de burchten de Nieuwburg en Middelburg moesten ontgelden. (Een deel van de tekst is overgenomen van een pagina van de website: Dwangburchten van West-Friesland en Alkmaar. ©2000-2006: Ben Dijkhuis.)

 

Het einde

Volgens de legende droegen Donia en zijn mannen de buit van de geplunderde schepen af aan hertog Karel van Gelre, die steun in de strijd tegen de Hollanders had toegezegd. Toen bleek dat Karel van Gelre in 1517 zelf een machtspositie in Friesland probeerde te verwerven, was Donia zo teleurgesteld, dat hij zich uit de strijd terugtrok. Zijn laatste jaren bracht hij door in Sneek, waar hij in 1520 in zijn bed overleed.

 

Aan het eind van de oorlog (boerenopstand) in 1524 erkent Friesland Karel V als landsheer. Friesland zal hierna nooit meer onafhankelijk worden. In 1532 wordt er een college van gedeputeerde Staten ingesteld om Friesland te besturen. Daarmee hebben de Friezen voor het eerst iets wat op een eigen regering lijkt. Van Holland uit komt krachtige steun om het verpauperde Friesland weer op de been te brengen.

 

Rond die tijd behoorden de Nederlanden grotendeels aan de graaf van Holland, de graaf van Gelre en de bisschop van Utrecht. Volgens het toen geldende recht behoorde Friesland aan de graaf van Holland. Alleen de Friezen zelf dachten daar anders over. Op 26 september 1345 sneuvelde Graaf Willem IV in de slag bij Warns tegen de Friezen. De Hoekse en Kabeljauwse twisten beletten de Hollandse graven een tijdlang in Friesland orde op zaken te stellen.

 

In de 14e eeuw kreeg de stad Groningen steeds meer macht in het gedeelte van Friesland tussen de Lauwers en de Eems. In de 15e eeuw werd Ulrich Cirksena Graaf van Oost-Friesland. In 1498 benoemde keizer Maximiliaan van Oostenrijk Hertog Albrecht III van Saksen tot Heer van heel Friesland. Hij krijgt echter alleen het gedeelte ten westen van de Lauwers onder controle. Hiermee was de opsplitsing van het oude Friesland een feit.

 

Nieuwe Tijd

De nieuwe tijd begon voor Friesland met opnieuw een Fries-Hollandse oorlog. Het platteland heeft veel te lijden van de strijdende partijen en van profiterende roversbenden.

 

De Zuiderzee werd onveilig gemaakt door de beroemde Friese zeerover Grote Pier. Tussen 1515 en 1523 kwam Friesland onder Karel V, die als zijn vertegenwoordiger een stadhouder aanwees. Friesland had nog altijd een aanzienlijke politieke en bestuurlijke vrijheid, maar tegelijkertijd betekende dathet einde van de Friese Vrijheid. In 1528 werd de stadhouder van Friesland ook verantwoordelijk voor Overijssel. Als gevolg van een slag bij de Groningse plaats Heiligerlee en de Vrede van Grave in 1536 kwamen ook Groningen en Drenthe onder Karel V. Zijn Friese stadhouder Schenk van Toutenburg werd ook stadhouder voor deze gebieden.

 

Na de tweede helft van de 16e eeuw wordt Friesland geteisterd door overstromingen. De toenmalige stadhouder Caspar de Robles nam het herstel van het dijkwezen krachtig ter hand. Bij Harlingen werden de dijken flink verhoogd, om de stadhouder te bedanken richtten de Harlingers een nog steeds aanwezig standbeeld op, genaamd: de Stienen Man, die op de Westerzeedijk ten zuiden van Harlingen de grens markeert tussen twee waterschappen.

 

Tijdens de inhuldiging van Filips II weigerden de afgezanten van stadhouder van Friesland te buigen voor de nieuwe koning en gaven hem te verstaan dat "zij alleen voor God buigen." Deze controverse zette de moeizame relatie tussen de Lage Landen en Spanje nog verder onder druk. De opstand tegen het Spaanse gezag (Tachtigjarige oorlog) brak spoedig ook in Friesland uit.

 

Onder leiding van Willem van Bronkhorst werden Sneek, Dokkum, Bolsward en Franeker door de geuzen bezet. De opstandelingen waren echter niet tegen Caspar de Robles opgewassen, zodat het Spaanse gezag snel weer hersteld was. De Staten-Generaal zetten daarna Caspar de Robles gevangen en Friesland sloot zich aan bij de Pacificatie van Gent.

 

In 1580 werd het grootste deel van Friesland opgenomen in de Unie van Utrecht. Het gewest werd toen aangeduid als een "algemene heerlijkheid" oftewel heerlijkheid Friesland. Vanwege de inwendige verdeeldheden werd Friesland als vijfde in rang, dus na Utrecht, in het verbond opgenomen. De staten van Friesland waren samengesteld uit afgevaardigden van de 11 steden en uit de 30 grietenijen. Vanaf 1580 zijn de stadhouders altijd leden van het huis van Oranje-Nassau geweest. Dit is een feit dat de Oranjes later gebruikten als basis voor hun claim op koningschap over de Nederlanden.

 

Op 29 juli 1585 stichtte Willem Lodewijk van Nassau in Franeker een universiteit voor (calvinistische) predikanten. Er werd voor Franeker gekozen opdat Leeuwarden niet te belangrijk zou worden. In 1645 werd de Friese admiraliteit van Dokkum naar Harlingen verplaatst.

 

Als oprichtingsdatum voor de Friese Admiraliteit word over het algemeen 6 Maart 1596 gezien. Tot 1645 is de Admiraliteit te Dokkum gevestigd, waarna er uitgeweken word naar Harlingen voor betere groeimogelijkheden. In febuari 1782 erkennen de Friese staten als allereerste de Verenigde Staten aan John Adams, die destijds als gezant in de Nederlanden was.

 

Nieuwste Tijd

In 1795 wordt de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, waar Friesland deel van uitmaakte, verslagen en beëindigd. De Fransen hernoemen het gebied Bataafse republiek en er vindt een herverdeling van geheel Nederland plaats, waarbij Friesland ophoudt te bestaan. Het grootste gedeelte gaat met Groningen op in het departement van de Eems, terwijl Zevenwouden aan het departement van de Oude-IJsel werd toegevoegd. Vanaf 1801 wordt de benaming departement Friesland. In 1806 wordt de Bataafse Republiek hernoemd tot Koninkrijk Holland onder Lodewijk Napoleon. Bij de annexatie van het Koninkrijk Holland in 1811 door Napoleon Bonaparte vindt weer een nieuwe bestuurlijke indeling plaats. Friesland krijgt als enig departement de oude naam terug, maar dan wel meestal in het Frans: 

 

Département de Frise.

Sinds 1814 is Friesland weer een Nederlandse provincie, maar met een geringere zelfstandigheid dan onder de Republiek. De voormalige Republiek en de voormalige Oostenrijkse Nederlanden werden samengevoegd tot een centraal bestuurde staat met een constitutionele monarchie als bestuursvorm. Na de Belgische revolutie in 1830 bleef Friesland een Nederlandse provincie.

Schieringers en Vetkopers

 

Schieringers en Vetkopers is de naam die gegeven wordt aan twisten in Friesland en Groningen in de late middeleeuwen. De namen Schieringers en Vetkopers komen waarschijnlijk oorspronkelijk van een geschil tussen cisterciënzers en norbertijnen. De kloosters van die ordes hadden binnen het toenmalige Friesland een grote invloed.

 

Het is niet duidelijk wat oorspronkelijk de oorzaak is geweest voor het ontstaan van de twisten. Deels namen er lieden aan deel die uit waren op vergoting van hun invloed, maar er was nauwelijks sprake van duidelijke partijen. Bondgenootschappen hadden een kort bestaan, partijwisseling was niet ongebruikelijk. Op de achtergrond speelden met name de graven van Holland en Oost-Friesland een rol, die zagen mogelijkheden om hun macht uit te breiden, terwijl de stad Groningen zich opwierp als beschermer van de Friese Vrijheid. Overigens waren deze twisten niet uniek voor Friesland In dezelfde periode speelden in Holland de Hoekse en Kabeljauwse twisten, terwijl ook in Gelre vergelijkbare twisten werden uitgevochten.

 

Bij Sibrandus Leo beslecht abt Pibo Sibranda van Lidlum (1309-1325) twisten, strijdt Eelko Liauckama (1325-1332) met 180 soldaten en bewapende conversen tegen edelen, slaat Godfried Andla (1336-1347) een aanval van Bloemkamp, Ludingakerk en de gebroeders Adelen af, versterkt Tetard (1386-1422) de uithof te Miedum tegen de Sjaardema’s, die weer Lidlum en bezittingen verwoestten. Orde-verband, bloedverwantschap, vriendentrouw en eigenbelang bepaalden elks positie.

 

De partijschappen werden na 1345 zo heftig dat Friesland tussen Lauwers en Eems, de Ommelanden zich onder bescherming van Groningen plaatste (1366-1382). De namen ‘Schier’ en ‘Vet’ komen in 1392 op. De Hollandse dreiging bracht slechts korte onderbreking (1396): de Vetkopers onderwierpen zich 1398 aan Albrecht van Beieren, maar de Schieringers met Groningen verdreven vijand en verrader.

 

De strijd begon in 1413 weer met de bezetting van Emden door Keno tom Broke; na veel strijd werd Groningen 'Vet' (1415), Keno bracht de Wester-Lauwerse Schieringers zware slagen toe (1416). De (Duitse) keizer bewerkte een kortstondige vrede. Inmiddels zochten de Schieringers steun bij Jan van Beieren (1418), die na de val van Focko Ukena troepen stuurde (1420) en korte tijd gezag had. Maar de partijen verzoenden zich buiten hem om (vrede van Groningen van 1422 en verdreven met hulp van de Hanze en Ocko tom Broke de troepen van Jan van Beieren en de Likedelers.

 

Nadien bemoeiden de Oost Friezen zich niet meer met de partijschappen ten Westen van de Lauwers. Deze begonnen 1439 weer in Gaasterland: vetkoperse Galama’s tegen schieringse Harinxma’s (tot 1456). Strijd in Oostergo (1441-1444) werd beslecht door een rechtbank met Groningse invloed. De dreiging van Filips de Goede dreef op 15 augustus 1456 tot een nieuw verbond tegen alle landsheren onder oprichting van een raad ‘des ghemenen landes Vrieslandt’.

 

Weldra volgde de Donia oorlog (1458-1463) en daarna de ene uitbarsting na de andere; de steden speelden nu een grote rol, soms actief (Sneek), soms passief (Dokkum 1470, bieroproer te Leeuwarden 1487). Vredespogingen van de keizer waren vruchteloos. Holland kon de Vetkopers de gevraagde hulp niet geven, waarvan de Groningers profiteerden tot ze voor Franeker werden verslagen (zie Groninger passie) en Westergo moesten opgeven (1496).

 

De twisten onder de Jongema’s van Bolsward brachten tenslotte Albrecht van Saksen naast de Schieringers (1498). De vernederde Vetkopers kwamen in 1500 in opstand en haalden 1514 de Geldersen in het land. Na de onderwerping aan Karel V in 1524 verdwenen de partijnamen.

 

Heerlijkheid Friesland

In 1580 werd het grootste deel van Friesland opgenomen in de Unie van Utrecht. Het gewest werd toen aangeduid als een "algemene heerlijkheid" oftewel Heerlijkheid Friesland (Fries: Heerlykhied Fryslân). Vanwege de inwendige verdeeldheden werd Friesland als vijfde in rang, dus na Utrecht, in het verbond opgenomen. De staten van Friesland waren samengesteld uit afgevaardigden van de 11 steden die ook tegenwoordig de Friese Elfstedentocht organiseren, namelijk 

  • Stavoren (1118) 
  • Harlingen (1243) 
  • IJlst (1268) 
  • Leeuwarden (1285) 
  • Dokkum (1298) 
  • Bolsward (1331) 
  • Hindeloopen (1372) 
  • Franeker (1374) 
  • Workum (1399) 
  • Sloten (1426) 
  • Sneek (1456) 

en uit de 30 grietenijen. Vanaf 1580 zijn de stadhouders altijd leden van het huis van Oranje-Nassau geweest. Dit is een feit dat de Oranjes later gebruikten als basis voor hun claim op koningschap over de Nederlanden dus ook over Friesland.

 

Op 29 juli 1585 stichtte Willem Lodewijk van Nassau in Franeker een universiteit voor (calvinistische) predikanten. Er werd voor Franeker gekozen opdat Leeuwarden niet te belangrijk zou worden. In 1645 werd de Friese admiraliteit van Dokkum naar Harlingen verplaatst.

 

In 1648 werd Friesland niet meer als heerlijkheid gezien en met de vrede van Münster opgedoekt tot een echt gewest van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.

 

Friesland (departement)

Friesland was een departement van 1801 tot 1814, en wel in drie verschillende, opeenvolgende gedaanten. Nadat het oude Friesland in 1798, bij de oprichting van de Bataafse Republiek, verdeeld werd over de Bataafse departementen van de Eems en de Oude IJssel, keerde men in 1801 terug naar het departement Friesland op het gebied van de oude (en huidige) provincie.

 

Vervolgens was het van 1806 tot 1810 een departement van het Koninkrijk Holland.

 

In 1810, bij de annexatie van "Holland", werd het een Frans departement onder de naam Friesland of Frise. 

 

In 1814, bij de nederlaag van Napoleon, werd het opnieuw de provincie Friesland, nu als deel van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden.

 

De hoofdstad was altijd Leeuwarden. In de Franse tijd werd het departement ingedeeld in de volgende arrondissementen en kanton:

  • Leeuwarden,
    • kantons: Bergum, Buitenpost, Dokkum, Dronrijp, Franeker, Hallum (Ferwerderadiel), Harlingen, Holwerd en Leeuwarden 
  • Heerenveen,
    • kantons: Akkrum, Beetsterzwaag, Heerenveen en Oldeberkoop (Ooststellingwerf) 
  • Sneek,
    • kantons: Bolsward, Hindeloopen, Lemmer, Rauwerd en Sneek. 

 

Friese Vrijheid

Met Friese Vrijheid wordt bedoeld het ontbreken van feodale instituties in het gebied dat oorspronkelijk werd bewoond door de Friezen, met name de huidige provincies Groningen en Friesland en de streek West-Friesland in Nederland en Oost-Friesland in Duitsland. In het bijzonder wordt dan gedoeld op het ontbreken van een landsheer, althans het ontbreken van een landsheer die effectief invloed had. 

 

Oorsprong

De vrijheid zou verleend zijn door Karel de Grote, maar daarvoor bestond alleen een vervalste bron. Desondanks kan worden vastgesteld dat het Friese gebied tot aan het begin van de zestiende eeuw een geheel eigen ontwikkeling doormaakte, waarbij de feodale structuur zoals die door Karel de Grote was ontworpen vrijwel geheel ontbrak.

 

De Friese vrijheid werd in ieder geval erkend door de Rooms-koning Willem II in 1248 die het Karelsprivilege bevestigde. In 1417 werd dit nogmaals bevestigd door Sigismund die Friesland tot rijksonmiddelijk gebied verklaarde.

 

Gevolgen

Het ontbreken van een landheerlijk gezag betekende ook dat er geen centraal bestuur bestond. Met name voor wetgeving en rechtspraak, die in de middeleeuwen nog geen duidelijk gescheiden sferen waren, schepte dat een ernstige leemte. Om die te vullen werden er pogingen gedaan om voor het gehele bied van de Friezen regels vast te leggen. Uit de verschillende landstreken kwamen daarvoor afgevaardigen bijeen bij de Opstalboom bij Aurich. Later werden die vergaderingen ook in Groningen gehouden.

 

Einde

De Friese vrijheid is in de verschillende gebieden op verschillende manieren ten onder gegaan. In West-Friesland eindigde de vrijheid met de verovering door de graven van Holland. De Friese Ommelanden in Groningen kwamen steeds verder onder invloed van de stad Groningen, in Oost-Friesland door de vorming van een graafschap, en in het huidige Friesland door de uiteindelijke nederlaag tegen de de hertog van Saksen die de aanspraken van de graven van Holland had overgenomen. Bron: Wikipedia